Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Spreken Deelnemen aan diverse gespreksvormen (Klas1):

Deelnemen aan diverse gespreksvormen (Klas1)

 

In de volgende fragmenten doen de kinderen van een eerste klas verslag van een toneelstuk van de zesde klas dat ze de dag ervoor hebben gezien. Ze doen dat op verschillende manieren. We geven verschillende delen uit het gesprek weer en geven telkens aan welke cognitieve taalfunctie aan de orde is:

 

Juf:

Jullie hebben gisteren iets gezien en ik niet en wat ik zo jammer vind, dat had ik ook zo graag gezien. Wie weet waar ik het over heb. Joy, waar heb ik het over?           

Joy:

Over het toneelstukje van de zesde klas.

Juf:

Zo, Anna, vertel eens, ik was er niet bij, ik heb geen idee, hoe was het?

Anna:

Leuk.

Juf:

En wat heb je gezien dan?

Anna:

Allemaal boten, de blauwe boekanier, er waren allemaal zeerovers.

Juf:

Nou heb ik al een beetje een idee. Nou gaan we het zo doen, jullie verzinnen allemaal een ding wat je hebt gezien. Heb je al een idee in je hoofd?

Leerlingen:

Ja, Ja.

 

 

In dit fragment is sprake van de taalfunctie rapporteren. Anna begint met etiketteren. Ze noemt verschillende elementen, zonder het onderlinge verband aan te geven. Dit is de eenvoudigste vorm van rapporteren. Vervolgens stappen Lyla, Davy en Nina in het gesprek. Zij laten een hoger niveau van rapporteren zien; ze beschrijven en vergelijken:

 

Lyla

In het eerst was er een jongen met een kiel aan op het eiland, maar het eiland had geen naam.

Davy:

Er kwamen steeds kinderen die wat hetzelfde waren…De blauwe boekanier was eerst een jongen en toen een meisje. Hij was dezelfde, maar alleen in het toneelstuk dan.

Juf:

Ze veranderden van rol?

Lyla:

Een jongetje…en toen een meisje.

Nina:

En er was een jongen en die was helemaal alleen op het toneel. Het toneel dat was toen eerst een eiland.

Leerlingen:

O ja, ja

 

Bij het beschrijven vermeldt Lyla details (kiel, jongen, geen naam). Ze verbindt haar waarnemingen met elkaar als ze vertelt dat eerst een jongetje de rol speelde en toen een meisje. Ook brengt ze met het woordje 'eerst' een tijdsperspectief in. Davy begint met vergelijken en brengt twee elementen uit de werkelijkheid met elkaar in verband.

Dan beginnen de kinderen naast het rapporteren ook te redeneren:

 

Lindsay:

(stilte)

Ze zaten ook nog in een café.

Thomas

Ik weet de naam nog van dat café: De roestige anker.

Esther:

Daar gingen ze drinken en ook kaarten.

Thomas:

En toen in het café gingen ze allemaal ruzie maken.

Esther:

Omdat die ene vals ging spelen.

Joost:

Zegt die ene dan dankjewel.

(gelach, ja, ja)

Esther:

(tegen de juf)

Dat was heel geinig.

 

De kinderen leggen uit waarom ze ruzie gingen maken en redeneren. Maar ze willen nog een laag dieper; ze willen de juf ook graag uitleggen waarom het nu zo grappig was:

 

Waldemar:

Dat zegt die baas, die zei dank je wel.

Frans:

En het was helemaal niet...Het was gek dat ie dat zei…

Nina:

Nee, het was een piraat, het was niet echt een baas.

Waldemar:

Ze hadden een glaasje met geld erin wat ze gewonnen hadden en toen zeiden ze dank je wel.

(gelach, ja, ja)

Juf:

Ik snap het nog niet helemaal (kijkt verbaasd), hadden ze een glaasje met geld?

Waldemar:

Ze hadden een glaasje en daar stopten ze gewoon nep-geld in, dat was gewoon nep geld. En toen dan zegt de baas van de Rooie Piraat, van het rooie schip, zegt-ie dank je wel voor het geld. Maar die heeft hij gewoon afgepakt.

Juf:

Hij ging het gewoon stelen?

Joost:

Van zijn eigen piraten.

en dan gaan ze allemaal ruzie maken!

(door elkaar, onverstaanbaar)

 

In dit fragment is sprake van rapporteren en redeneren. De extra denkstap die de kinderen nu gezet hebben is dat zij zich hebben ingespannen om aan de juf duidelijk te maken waarom het grappig was. Wanneer de juf  met de opmerking 'ik snap het nog niet helemaal' doorvraagt (zonder een vraag te stellen!) maken de kinderen de overstap van de taalfunctie rapporteren naar redeneren. Ze verwoorden de relatie tussen oorzaak en gevolg: omdat er een baas was, die eigenlijk een piraat was, was het grappig dat hij dank je wel zei. En omdat het nepgeld was afgepakt in plaats van gekregen of verdiend, was er ruzie gekomen. De juf heeft alleen maar verbaasd gekeken en gezegd dat ze het niet begreep om het gesprek gaande te houden en de kinderen tot een hoger denkniveau te activeren.

 

Juf:

Vinden jullie dat ze goed speelden?

Kinderen:

Ja, ja, ja, het was heel geinig ook daarbij.

(er wordt door elkaar gepraat en gelachen)

Joost:

En grappig. En er was een jongen, Joris en die werd gevangen door de piraten van de Bloedvlag en toen vroeg die baas:’ Wat is je naam’ en toen zei Joris: ‘Mijn naam is Joris Jas en er komt geen vlek op.’ en toen zei de baas van de Bloedvlag: ‘Geen vlekken op je jas. (Gelach)

Juf:

Ze maakten grapjes om zijn naam.

Joost:

Toen zei die oom, zo moet het, je moet de wijde wereld intrekken, niet alleen maar thuis blijven.

En die oom die had denk ik wel spijt dat die hem had weg gestuurd... 

Fleur:

En toen zei die, zei de baas van de Bloedvlag en wat is je naam. Maar hij kon het geeneens zeggen, want toen zei die baas, die piraat: Ik heb je naam al, Hé, Blauwe. Eerst heette hij Blauwe en toen de Blauwe Boekanier.

 

(In schema gespreksvaardigheid en spreekvaardigheid: deelnemen aan diverse gespreksvormen, klas 1)

In dit fragment tenslotte wordt er geconcludeerd en geprojecteerd. Joost en Fleur concluderen dat het grappig was wanneer zij zich twee momenten herinneren waarop er grapjes over de namen werden gemaakt. Joost projecteert wanneer hij denkt dat oom wel spijt had.